Hoe bereid je je fysiek voor als je een trektocht gaat maken? Is dat vooral het trainen van uithoudingsvermogen en kun je dat doen door aan je algemene conditie te werken door bijvoorbeeld te gaan zwemmen? Die veronderstelling is er wel, maar dat is helaas niet waar. Er bestaat namelijk zoiets als specificiteit.
De gedachtegang is niet moeilijk te volgen. Je hebt voor beide activiteiten -in dit geval zwemmen en hiken- een bepaald uithoudingsvermogen nodig. En het hebben van een minimale norm aan uithoudingsvermogen helpt voor hiken. Toch bestaat er zoiets als sportspecifiek trainen; je wordt dan beter in de activiteit waarvoor je traint.
In de trainingsleer wordt het ook wel specificiteit genoemd het het wil zeggen dat je in functie aanpast. Generiek trainen leidt daardoor dus doorgaans niet tot de specifieke winst die je wil hebben. Zo heeft sportspecifiek trainen bijvoorbeeld invloed op de zuurstofopname in de lokale spieren, maar je traint bijvoorbeeld ook de neurale adaptatie; de aanpassing van het zenuwstelsel waardoor bijvoorbeeld het beweegpatroon steeds nauwkeuriger wordt en een beweging tot in de finesses beter uitgevoerd wordt.
“Oké, het is niet perfect, maar ik word er in ieder geval fitter van!”, denk je wellicht. Maar zelfs daar kun je je vraagtekens bijzetten, zo blijkt uit een onderzoek van ongetrainde mannen die 10 weken zwemtraining deden. Zij kregen daarna een conditietest op lopen en op zwemmen. De looptest suggereerde dat zij niet waren verbeterd in conditie. Conditie kan dus heel specifiek zijn. In het geval van zwemmen komen er zelfs nog wat moeilijkheden bij, omdat een aanzienlijk deel van de beweging uitgevoerd wordt door de armen. Omdat in deze overhandse beweging de bloedstoevoer bemoeilijkt wordt door de beperkte ruimte in de schouder én er minder spieren zijn die het rondpompen van het bloed kunnen faciliteren, zorgt het voor een hogere hartslag. Dit verschil is gemiddeld 13 slagen per minuut op je maximale hartslag.
Daarnaast heb je niet alleen te maken met specificiteit op conditie, maar ook van activiteiten, gebruikte spieren, coördinatiepatronen en energiesystemen. Het betekent dat niet alles wat je doet een transfer heeft naar je doel. Het is dus verstandig om te weten waarom je iets doet, hoelang je iets doet, hoe zwaar je het doet, hoe de exacte uitvoering zou moeten zijn en wat de verwachte effecten zijn.