“Mijn leven in de wildernis. Van de Achterhoek naar Nieuw Zeeland”, luidt de volledige titel.
Dat laatste heeft een zweem van ‘als ik het kan, uit de klei getrokken in de achterhoek, dan kan jij het ook.’. Het geeft iets weer van haar Hollandse nuchterheid en het geeft wat hoopvols. Als lezer met affiniteit voor buiten was ik steeds aan het toetsen. Zou dit ook voor mij haalbaar zijn? Ik heb eerlijk gezegd niet eens bewuste aspiraties om geheel remote te gaan. Maar het blijft fascineren om te checken om je aan wat eisen voldoet. Zo’n bijzin ‘van de achterhoek naar..’ ondersteund die vraag een beetje. Ze geeft aan dat ze goed gehecht is opgegroeid in een politiek links gezin. Maakt dat uit? Ja. Op meerdere vlakken. Ze heeft de vrijheid in zelfontplooiing geleerd niet alleen thuis maar ook op de Rudolf Steiner-school. Ze heeft hierdoor ook geleerd met haar handen te werken. Ze weet hoe ze van oude wollen dekens kleding kan naaien. Mijn stadse zijde haakte hier al wat teleurgesteld af. Alsof het nodig zou zijn om je eigen trui te componeren uit een oud kleedje….maar toch. Die handigheid had ik alvast niet. Ik zou het kleedje meenemen, maar gewoon om me heenslaan als ik het koud heb. Deze kennis van haar links-georienteerde achtergrond is ook interessant met betrekking tot haar voedselkeuzes, zoniet de meest interessante. Ze is vegetarisch opgevoed, maar de omslag laat niets te raden over zoals ze trots met haar pijl en boog op de cover staat: Miriam zal in de loop van het verhaal zelf haar vlees gaan afschieten, villen en ieder deel van het dier gebruiken ter consumptie of ter bescherming (kleding). Een groter contrast is haast niet denkbaar en is een spannende laag in het verhaal. Hoe gaat ze dit doen? Gaat het haar tegenvallen? Moet ze over een drempel? Of is de noodzaak op een gegeven moment zo hoog dat honger leidt tot eenvoudige keuzes? Hoofdstuk 1 geeft hier nog niks van prijs. Ze vertelt wel alvast hoe ze een traditionele jager wil gaan worden en daarvoor een pijl en boog aanschaft en thuis veelvuldig oefent op een roos. Wanneer eten nog in overvloed is in meegebrachte emmers gaat ze nog speels oom met het eerst voorbijkomende hertje/geit(?).
Hoofdstuk 1 vertelt ons ook over haar waarom. Waarom, zo vragen haar collega’s, zou je als welopgevoed meisje met alle mogelijkheden en alle benodigdheden voor een rijkelijk leven een keuze maken voor opgelegde armoede? Ze wil “de barriere tussen haar en de natuur opheffen”, vertelt ze. Maar ook wil ze zichzelf toetsen. Is ze mentaal en fysiek sterk genoeg voor het echte, rauwe leven?
Niks dan gedegenheid wordt ons getoond. Alles wordt minutieus tot in de puntjes uitgewerkt. Hoeveel theezakjes per dag? En hoeveel zijn dat er per jaar? Alles gaat op de weegschaal. Miriam blijkt een grammenjager pur sang te zijn. Er wordt maanden van te voren kilo’s fruit en groente gedroogd. Alles gaat mee in emmers op de pick-up van de buurman die hun naar hun eerste bestemming brengt. De verlaten aftanse base-hut. Ze besluiten er -naast de eerste nacht- geen gebruik van te maken, maar in extreme situaties zullen ze zo een emergency shelter hebben. De buurman vertrekt in alle vroegte en dan zijn ze echt alleen. Het grote niets begint. Wat doe je dan? Als je net uit de moderne maatschappij komt? Zoveel onrust en een hoofd op volle toeren. Miriam besluit alvast de base-hut leefbaar te maken. Gewoon, voor het geval dat, en om maar iets te doen te hebben.
Mijn leven in de Wildernis – Miriam Lancewood (2016)
- 26 juni 2017
Deel deze blog:
Facebook
Twitter
LinkedIn